De afdeling GroenLinks Wormerland heeft gereageerd op het concept Beheerplan Natura 2000 voor het Wormer- en Jisperveld.

De reactie treft u bijgaand aan.

I. Verbeteringen samenvatting Het beheerplan Natura 2000 is voor een gewone burger een zeer complex document. Vandaar dat het een uitstekend idee om het plan van een toegankelijke samenvatting te voorzien. Toch vinden we de leesbaarheid van de samenvatting op een aantal onderdelen onvoldoende. Wij stellen de volgende verbeteringen voor:

a) Een naamswijziging van de samenvatting in “Publieksversie”, met daarin opgenomen de samenvatting die nu in het uitgebreide beheerplan staat. Met de term samenvatting denken veel mensen aan maximaal 3 A4-tjes.

b) Een overzichtelijke tabel met overzicht van de aangewezen soorten, habitattypen en de nagestreefde aantallen/hectaren, inclusief de doelen gericht op behoud en of uitbreiding (er moet nu in de samenvatting te veel gelezen te worden voordat duidelijk wordt wat er nu is aangewezen).

c) Een toelichting waarom juist deze soorten in het Wormer- en Jisperveld zijn aangewezen (gaat daarbij om drempeloverschrijvende aantallen, grootste aantallen/oppervlakken vergeleken met andere gebieden, etc.). Nu wekt de samenvatting de indruk dat er soorten en habitattypen zijn aangewezen, maar het is niet duidelijk voor de burger waarom juist deze waarden voor het Wormer- en Jisperveld zo belangrijk zijn.

d) Kaarten die de ligging van de nagestreefde doelen of beheeringrepen weergeven (het is nu erg vaag).

 

II. Agrarisch beheer in een internationaal natuurgebied

Het Wormer- en Jisperveld en de Kalverpolder zijn van oorsprong agrarische gebieden waar weilanden, hooilanden en rietlanden – en vroeger ook petgaten – voorkwamen. Door een extensief agrarisch gebruik ontstonden belangrijke natuurwaarden die nu de elementen vormen van het Natura 2000-gebied. Wij doelen o.a. op broedende kemphaan, de aanwezigheid van grutto als trekvogel, roerdomp, veenmosrietlanden en vochtige laagveenheiden.

 

Gezien de specifieke doelstellingen van het Natura 2000-gebied is het belangrijk dat huidige agrarische bedrijven een bijdrage (kunnen) leveren aan de instandhoudingsdoelen van het gebied. Activiteiten die haaks staan op de voorgenomen doelen dienen daarbij voorkomen of gemitigeerd te worden, zodat de doelen ook daadwerkelijk behouden kunnen blijven. Lezende het beheerplan vinden we op dit moment onvoldoende heldere waarborgen voor het behoud van de aangewezen waarden in relatie tot de toekomstige landbouwactiviteiten, en wel om de volgende redenen:

 

a) Een toename van intensievere vormen van agrarisch gebruik achten wij schadelijk voor de aangewezen doelen. Hierbij doelen we vooral op de volgende maatregelen: peilverlaging, toename van de bemesting per oppervlakte-eenheid, toename van de veestapel waardoor meer ammoniakemissie kan ontstaan.

b) De ammoniakemissie is een belangrijk probleem voor de instandhouding van zowel de habitattypen Veenmosrietland als Vochtige laagveenheide. Hierbij is bekend dat naburige stallen, met name daar waar veel vee wordt gehouden, een negatief effect heeft op de kwaliteit van deze habitattypen. Een al te grote uitbreiding van deze stallen, waarbij de ammoniakemissie zal toenemen, achten wij onwenselijk.

c) De bemesting van de graslanden kan lokaal een ernstiger probleem zijn, dan nu in het beheerplan wordt gesteld. In het plan wordt gesteld dat alleen bemesting van graslanden naast veenmosrietlanden nadelig is. Dit achten wij onjuist. Grote bemestingshoeveelheden, waarbij wij spreken van mesthoeveelheden die meer dan 20 ton/ha/jaar bedragen, kunnen volgens ons tot een verslechtering van de waterkwaliteit leiden. Hierbij kan de kwaliteit van veenmosrietland en vochtige laagveenheide worden aangetast. Een hogere fosfaatbelasting van de waterbodem door bemesting achten wij ook onwenselijk, omdat dit nadelig is voor de groei en ontwikkeling van waterriet en jonge verlanding. Met name de fosfaatbelasting vormt hierbij een zeer groot knelpunt voor de ontwikkeling van natuurwaarden als bittervoorn,, vochtige laagveenheide, waterriet en jonge verlanding (ontwikkeld zich niet op te voedselrijke slootbodems) en zoomvormende ruigten (toename stikstofminnende, structuurbedervende soorten als braam en zwarte els).

 

Opmerkingen

Ten aanzien van de bovengenoemde opmerkingen, zien wij graag het volgende beantwoord of opgenomen in het beheerplan:

§ 1. Bedrijfsvoering: wij willen graag explicieter in het beheerplan hebben opgenomen dat het behoud van de natuurwaarden alleen bij extensieve vormen van gebruik in het Natura 2000 gebied zijn te handhaven, en dat intensivering van het gebruik vergunningsplichtig blijft. Met name gaat het hierbij om: bemesting, ammoniakdepositie en verlagingen van het waterpeil.

§ 2. Megastallen: de ontwikkeling van megastallen in of aan de rand van het gebied wijzen wij af, omdat dit vanuit de stikstofbelasting een negatieve rol op de aangewezen waarden zal hebben. Graag vernemen wij uw zienswijze hierop en of dit in het plan kan worden toegelicht

§ 3. Ammoniakemissie: bedrijfsvergrotingen in het Wormer- en Jisperveld, die leiden tot een sterke toename van de ammoniakemissie in het gebied vinden we – gezien de doelstellingen - niet passen. Bedrijfsuitbreidingen dienen daarbij steeds getoetst te worden op hun invloed op de doelen. Wij zijn geen voorstander van een algemene vrijstelling van deze toetsing, zo lang het plaatselijke effect van het bedrijf op het Wormer- en Jisperveld niet bekend is.

Wel begrijpen wij dat deze materie zeer ingewikkeld is en dat er meer onderzoek nodig is om de effecten van lokale bedrijven op verzuringsgevoelige habitattypen te kunnen inschatten. Hierbij kan ook gekeken worden of mitigerende maatregelen ter plekke ook daadwerkelijk tot de gewenste reductie in de stikstofemissie leiden. Wij pleiten er voor dat de komende beheerplanperiode wordt gebruikt om een praktijkonderzoek op te starten die onderzoekt welke maatregelen daadwerkelijk leiden tot een geringere lokale ammoniakemissie. Omdat de huidige stikstofemissie al bijna 10 jaar niet meer daalt, zijn we op dit moment niet voor het opheffen van de huidige toetsing. Pas als er – goed gedocumenteerd door onderzoek en ook ondersteund door praktijktoetsen nabij en in de N2000 gebieden– duidelijk is dat de emissie onder bepaalde maatregelen bij een bepaalde veebezetting significant afneemt, kunnen wij instemmen met het laten vervallen van de toetsing. De voorgestelde vrijwilligheid om te komen tot emissiebeperkende maatregelen rond N2000 gebieden vinden we te vrijblijvend. Ook daar zal een betere, en ook goed toetsbare, oplossing voor gevonden moeten worden.

§ 4. Bemesting: wij zien graag in het beheerplan opgenomen dat er geen toename gaat plaatsvinden van de bemesting van de graslanden in (delen van) het gebied, als blijkt dat dit van invloed is op de waterkwaliteit in de aangrenzende sloten en de baggerbodems. Of, indien deze relatie van de hoeveelheid bemesting op de waterkwaliteit van de aangrenzende sloten onbekend is – met name de invloed van bemesting op de fosfaat en stikstofbelasting van het oppervlaktewater en de slootbodems - , dit de komende beheerplanperiode te onderzoeken. Doelstelling hiervan is om te komen tot betere voorwaarden van bemestingshoeveelheden in relatie tot de aangewezen doelen.

§ 5. Bemesting naast veenmosrietland en vochtige laagveenheide: het uitgangspunt om niet te bemesten op percelen die dicht grenzen aan veenmosrietlanden vinden wij een goede beheermaatregel. Dit geldt tevens voor percelen waar vochtige laagveenheide aanwezig is. Wij zien deze beheermaatregel graag gehandhaafd (met uitbreiding van bovenstaande kanttekening onder punt 4), echter aangevuld met een indicatie van een bemestingsvrije zone tot beide gevoelige habitattypen, dus tot op welke afstand tot veenmosrietland, vochtige laagveenheide of een beginnende verlanding waar deze habitattypen wordt nagestreefd, mag er niet bemest worden.

III. Waterpeil

Het beheerplan vinden we te weinig duidelijk ten aanzien van de handhaving van het waterpeil in het gebied en de onderbemalingen in relatie tot de voorgenomen instandhoudingsdoelen. Opvallend is dat er geen informatie is van het waterpeil in de onderbemalingen, terwijl deze volgens het beheerplan 2/3 van het gebied uitmaken. Dat betekent dat van 2/3 van het Natura 2000-gebied geen heldere visie is op het peilbeheer in de percelen. Handhaving van een hoog waterpeil is belangrijk voor het behoud van de veengrond in het gebied. Het tegengaan van peilverlagingen voorkomt oxidatie en een al te sterke inklinking, extra CO2 belasting van de atmosfeer, en het behoud van doelen die afhankelijk zijn van een hoog waterpeil (roerdomp, kemphaan, rust- en foerageergebieden grutto, zoomvormende ruigten, vochtige laagveenheide en veenmosrietland)

 

Opmerkingen

§ 6. Waterpeil: wij willen in het beheerplan een heldere verwoording ten aanzien van het behoud van het huidige peil en een visie op toekomstige aanvragen voor het verlagen van het peil.

§ 7. Informatiegebrek: wij verwonderen ons in hoge mate dat na 2 jaar voorbereiding er van 2/3 van het gebied geen informatie is over het peilbeheer in de percelen. Wij doelen hierbij op de onderbemalingen. Wij verzoeken u om deze kennislacune op te vullen en toe te voegen aan het beheerplan. De relevantie hiervan zien wij als volgt: hoge waterpeilen in de percelen zijn belangrijk voor de vogelsoorten slobeend, grutto en kemphaan. Deze soorten zijn zeer verdrogingsgevoelig. Daarnaast geeft de peilenkaart een goed overzicht van de huidige stand van zaken met betrekking tot het peilbeheer.

§ 8. Verdroging in onderbemalingen. Het is onze stellige indruk, dat de afgelopen 5 jaar het peil in een aantal onderbemalingen is verlaagd, het geen ongunstig is voor de aangewezen doelen. Feitelijk had hier een beoordeling in het kader van de Vogelrichtlijn moeten plaatsvinden, omdat het gebied sinds 2000 is aangewezen. Het betreft met name onderbemalingen waar recentelijk nieuwe watermolens zijn geplaatst. Wij verzoeken u om deze ontwikkeling helder te maken en dit in het beheerplan op te nemen, alsmede aan te geven of er daadwerkelijk verdroging is opgetreden en hoe dit kan worden hersteld in de komend ebeheerplanperiode.

§ 9. Drooglegging: het beheerplan geeft geen enkele informatie hoe hoog het waterpeil in de percelen is. Dit is een belangrijk gegeven om verdroging te kunnen opsporen of tegen te gaan. Ook is het belangrijk voor de doelen die afhankelijk van een hoog waterpeil zijn, zoals slobeend, kemphaan, grutto en roerdomp. Wij willen u verzoeken om een kaart toe te voegen die deze drooglegging aangeeft. Technisch gezien is drooglegging een indicatie van het waterpeil in de percelen, gebaseerd op het winterpeil en de hoogteligging van de percelen.

IV. Recreatiepercelen

Het Wormer- en Jisperveld kent een aantal percelen die toegankelijk zijn voor recreanten. Volgens ons daarbij het uitgangspunt dat het bestaand gebruik gehandhaafd blijft, mits dit geen zeer ernstige afbreuk doet aan de doelen. Wij missen echter een kaart waarop deze percelen staan aangegeven. De kaart van het recreatieplan Wormerland biedt daarvoor te weinig aanknopingspunten.

Graag zien wij zo’n kaart toegevoegd, zodat duidelijk wordt waar het bestaande gebruik van dagrecreatie op percelen aanwezig is.

V. Grutto

In het beheerplan staat dat het Wormer- en Jisperveld echter alleen voor doortrekkende Grutto’s is aangewezen. Wij achten deze interpretatie onjuist, in die zin dat ‘doortrekkend’ tot verkeerde conclusies kan leiden en eventueel ook tot een niet passend beheer die negatief van invloed kan zijn op de instandhoudingsdoelen. Ook in het aanwijzingsdocument wordt nergens gesteld dat het uitsluitend om doortrekkende grutto’s gaat. In onze ogen is de grutto als trekvogel aangewezen, waarbij zowel het rustgebied als het foerageergebied van de grutto als trekvogel belangrijk is.

De grutto als trekvogel zien wij als volgt:

§ grutto’s die gedurende de censusperiode - waarop de aantallen van de aanwijzing betrekking hebben - aanwezig zijn (dwz zowel voorjaar als begin van de zomer).

§ grutto’s die in het voorjaar in het gebied tijdelijk verblijven en dan doortrekken naar andere gebieden (dit zijn feitelijk de doortrekkers)

§ grutto’s die als opgroeiende kuikens opgroeien en dan in juni of juli als trekvogel wegtrekken naar de overwinteringsgebieden. Omdat kuikens niet broeden en – als ze zijn opgegroeid – als trekvogel gedragen, behoren opgroeiende kuikens eveneens tot de aanwijzing. Voorts kunnen volgroeide kuikens ook deel uitmaken van de census waarop de aantallen van het aanwijzingsdocument zijn gebaseerd. Ook om die redenen zien wij geen verschil tussen volwassen vogels en kuikens die voor het eerst de trek gaan ondernemen.

 

In het aanwijzingsbesluit zien wij de volgende tekstdelen die onze gedachtegang van hierboven bevestigt:

a. Citaat aanwijzingsbesluit: “Doel tav grutto is Behoud omvang en kwaliteit leefgebied”. Volgens ons bestaat het leefgebied van de grutto als trekvogel naast de plas-dras percelen ook uit grote delen met vochtig grasland.

b. Citaat aanwijzingsbesluit: “het gebied heeft voor de grutto onder andere een functie als slaapplaats”, en ook: ”Het Wormer- en Jisperveld kwalificeert als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van Lepelaar21, Smient en Grutto die het gebied benutten als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Volgens behoren ook de vochtige graslanden tot de rustplaatsen en slaapplaatsen, en niet uitsluitend de plas-dras locaties.

c. Citaat aanwijzingsbesluit: “Grutto en Wulp foerageren verspreid over een groot deel van het gebied op grasland; de Grutto heeft in voorjaar en nazomer een slaapplaats in de omgeving van De Merken”. Dit citaat geeft zeer duidelijk aan dat naast plas-dras gebieden ook graslanden belangrijk zijn als foerageergebied.

  Opmerkingen

Overwegende de bovenstaande citaten uit het aanwijzingsbesluit komen wij tot de volgende opmerkingen en vragen

§ 10. Het is onjuist dat het gebied alleen voor doortrekkende grutto’s is aangewezen. Het gaat ook om grutto’s die in het gebied verblijven en daarna weer naar het zuiden trekken. Deelt u onze mening in deze?

§ 11. Naast plas-dras gebieden zijn vochtige graslanden een belangrijk leefgebied, gezien het aanwijzingsbesluit zijn dit zowel foerageergebieden als rustgebieden. Deelt u onze mening in deze?

§ 12. Opgroeiende kuikens zijn in principe trekvogels die binnen 2 maanden, en in de censusperiode, naar het zuiden trekken. Volgens ons dient ook voor mopgroeiende kuikens voldoende rustgebied en foerageergebied te zijn. Kuikens stellen om als trekvogel naar het zuiden te kunnen trekken andere eisen aan het foerageergebied. Deelt u onze mening dat ook opgroeiende kuikens als trekvogels zijn te beschouwen, met name omdat kuikens in hun eerste levensjaar van de censusperiode geen broedvogel zijn en uitsluitend trekvogel?

§ 13. Het beheerplan geeft geen vochtige graslanden aan die als foerageer- en rustgebied zijn aangewezen. Feitelijk is er alleen sprake van plas-dras locaties. Kunt u aangeven hoeveel hectare vochtig grasland minimaal nodig moet zijn voor de instandhoudingsdoelen, inclusief het gewenste peilbeheer (waterstand in het perceel ten opzichte van het maaiveld) en leefgebied voor opgroeiende kuikens die als niet-broedvogel naar het zuiden trekken?

VI Onduidelijkheden of onjuistheden

Volgens ons staan in het beheerplan enkele onduidelijke of zelfs onjuiste uitgangspunten. Wij vatten ze hieronder samen.

 

14. Roerdomp

Figuur B11.1 Voorstel uitwerking Natura 2000-doelen: Rietzomen Wormer- en Jisperveld. De aangewezen rietzomen voor roerdomp hebben nauwelijks betekenis als broedgebied voor deze soort. Dit is merkwaardig omdat roerdomp juist als broedvogel is aangewezen. De huidige uitwerking voor roerdomp achten wij dan ook onvoldoende om tegemoet te komen aan de instandhoudingsdoelen. Het gebied zijn veel actuele en potentiële locaties bekend waar roerdomp broedt of kan gaan broeden. Dit zijn natte rietlanden, die ook midden op de percelen gelegen zijn. Wij verzoeken in het beheerplan duidelijker aan te geven waar briedlocaties en foerageerlocatie voor roerdomp komen te liggen, inclusief een indicatie van de grootte, de lengte en het gewenste waterpeil (goed bekend uit diverse studies).

 

15. Kemphaan

De voorgenomen inrichtingsmaatregelen voor kemphaan zien niet duidelijk op de kaarten aangewezen. Uitsluitend aanleg van plas-dras gebieden zal niet leiden tot broedgevallen. Wel voorziet het in rust- en voerageerplekken voor doortrekkende kemphanen. Voor broedlocaties van kemphaan zijn in de broedtijd beweide graslanden ongeschikt (par. 3.3.7), dit dienen natte hooilanden te zijn. De hooilanden dienen vrijwel onbemest te zijn, en tevens in de maand mei een kort gewas te bezitten. Een pollige vegetatiestructuur kan ook tot misinterpretatie leiden: hoge graspollen zijn ongeschikt voor deze soort.

 

16. Landbouw

§ In paragraaf 2.3.3 staat dat het traditionele agrarisch beheer het gebied heeft gemaakt tot wat het nu is. Deze zin is niet duidelijk: gaat het hier om de cultuurhistorische kavelpatronen of de aangewezen natuurwaarden? Daarnaast is niet duidelijk wat traditioneel beheer is: wordt hiermee de extensieve landbouw van weleer bedoeld en juist niet de meer intensieve vormen van landbouw?

§ Voorts staat er dat het agrarisch grondgebruik binnen het Natura 2000-gebied overwegend bestaat uit weidebeheer. Ook dit is onduidelijk en feitelijk zelfs onjuist. Letterlijk zou het moeten zijn: graslandbeheer, of beter uit ‘hooiland- en weilandbeheer’. Weidebeheer suggereert dat er vooral weilanden, dus beweide graslanden zijn. Dat is historisch onjuist; het gebied kende tot voor kort een groot oppervlak aan extensief gebruikt hooiland (>50%), juist door dit hooiland – dat in juni, juli of zelfs augustus werd gehooid, ontleend het gebied haar oorspronkelijke waarde.

§ Aangepast landbouwkundig gebruik is bij uitstek het middel om zowel natuur en landschappelijke doelen te bereiken. Dit is een vage zin, want wat betekent ‘aangepast’ eigenlijk? Gaat het hier om uitgestelde maaitijden na half juni, een geringe mestgift, hoge waterstanden, een groot oppervlak aan hooiland in plaats van kuilgrasland, geen drijfmest en kunstmest. Graag dit verduidelijken.

 

17. Bodem

§ Paragraaf 2.4.2 Bodem. Het veen in het Natura 2000-gebied is ontstaan door invloed van voedselrijk water. Dit is niet geheel juist. De bodem van de graslanden bestaat uit veengrond dat oorspronkelijk is ontstaan als hoogveen, dat juist in een voedselarm milieu is ontstaan. De dikste laag van de veenbodem is onder deze omstandigheden ontstaan. Alleen de onderste veenlaag, direct op de kleibodem, zo’n 10-20 cm dik, is ooit onder voedselrijkere omstandigheden ontstaan. De huidige veenvorming van bijvoorbeeld de veenmosrietlanden en de vochtige laagveenheiden is daarentegen wel in voedselrijk water ontstaan.

§ Volstrekt onjuist zijn de volgende zinsneden: “het Natura 2000-gebied wordt ook wel veenweidegebied genoemd. Dit omdat uit het laagveenmoeras, door het eeuwenlange extensieve agrarisch gebruik, weiden zijn ontwikkeld.” Het veenweidegebied is beslist niet uit een laagveenmoeras ontwikkeld, maar juist uit hoogveen dat ongeveer rond de achtste eeuw werd ontgonnen. Door de ontginning is het gebied gezakt en onder invloed gekomen van het grondwater, waardoor het een laagveengebied werd. Daarnaast bestond het gebied na de ontginningen vrijwel zeker niet uitsluitend uit weilanden (weiden), maar uit beweide graslanden die nabij de boerderijen en dorpen waren gelegen en veel natte en onbemeste hooilanden in de centrale delen van het gebied. Deze situatie heeft tot ca. 1900 bestaan.

 

18. Ruigten en zomen

In paragraaf 3.2.1 staat de recente ontwikkeling in de brakke ruigten van het Wormer- en Jisperveld niet beschreven. Er is een toenemende mate van vestiging van structuurbedervende soorten als braam en zwarte els. Deze ontwikkeling ontstaat door baggerstort, maar waarschijnlijk ook door de grote rijkdom aan fosfaat in het oppervlaktewater. Hierdoor is naast de soortenrijkdom ook de structuur niet stabiel. Toenemende kans op bos- en struweelvorming in deze zomen is een knelpunt in het beheer en kan leiden tot verlies aan bestaand oppervlak.

 

19. Veenmosrietlanden

Veenmosrietland kan ongeveer 50 jaar worden behouden. Dit is absoluut onjuist. Van het Wormer- en Jisperveld zijn veenmosrietlanden bekend die er al in 1944 waren, van het Nieuwkoopse Plassengebied is bekend dat de veenmosrietlanden nog veel ouder zijn. Veenmosrietlanden kunnen meer dan een eeuw oud worden. Door verdroging en verzuring kan de soortenrijkdom achteruitgaan, maar het systeem blijft wel als veenmosrietland aanwezig. Tenslotte kunnen veenmosrietlanden overgaan in vochtige laagveenheide, maar dit gebeurt lang niet bij alle veenmsosrietlanden. Wat wel zo is: als het beheer wordt gestaakt, dan gaat het veenmosrietland snel over in bos, struweel of in ruigten en zomen met harig wilgenroosje.

 

20. Vochtige Heiden

Par. 3.2.3. Knelpunten: geheel onbenoemd is het knelpunt van de toenemende exoot Cranberry in het gebied. Deze soort lijkt het zeer goed te doen in gebieden met stikstofdepositie en kan de oorspronkelijke heidesoort – Dophei of Kraaihei – geheel verdringen. Op de Baanakkers bij Jisp, is een groot deel van de oorspronkelijke kraaiheide-locatie nu verdrongen door Cranberry. Dit was ooit een van de grootste locaties, al bekend sinds 1942. Op termijn is deze exoot zonder een aangepast beheer (Cranberry trekken) zelfs een bedreiging voor de instandhoudingsdoelen. Graag een visie op deze soort in het kader van de instandhoudingsdoelen.

 

Het beheerplan zelf kunt u vinden via bijgaande link:

 

www.noord-holland.nl/web/Actueel/Nieuws/Artikel/Consultatie-Laag-Holland-Natura-2000-conceptbeheerplannen.htm